Een lied vol met provocatie’s en beledigingen door de baringi, de oudste van de jongeren in het dorp aan het adres van de jongeren (baradogono). De jongsten worden vergeleken met een spin, waarvan de poten zijn uitgetrokken om hen aan te zetten tot vechten; de Nantalomba. De baratigni beschouwen zichzelf als de enig echte heersers van de bara, de ruimte die is bestemd voor de dans. De uitdagingen door de verschillende leeftijdsgroepen vinden plaats tijdens het dansen. De cirkels die overeenkomen met elke leeftijdsgroep, zijn concentrisch aangegeven rond de boom die in het midden staat van de bara. De leider draagt een versierde bijl (djendé) en een manin fosson, een (rij)zweep, gemaakt van nijlpaardenleer.
Als een van de jongere zich bij de oudere jongens wil aansluiten, verlaat hij zijn eigen cirkel en stapt achterwaarts. Hij treft de leider van de oudere groep die aan hem “de weg” vraagt. Hij antwoordt : “Dat is aangegeven op de achterkant”. Een wederkerige geseling volgt, die ofwel tot acceptatie dan wel tot afwijzing leidt van de claim van de jongere. In dat laatste geval stoppen de aanwezige mannen de test, daarbij uiting gevend aan de moed van de jongere.
Natalomba ééé, I badaban ikoudoula banankou too dö woo
Idö wolo kougnouma ééé
O, jij Nantalomba, Nu jij jezelf vol hebt gesmeerd met maniok pasta
zul je wel moeten dansen!